Woensdag 23 november 2011 – Zaterdag 26 november 2011

Deze keer geen blog-bericht opgesplitst in dagen, aangezien we anders altijd hetzelfde zouden moeten schrijven. Het is namelijk rijden, rijden, rijden geblazen voor de weg van Esperance naar het hart van Australië, op zoek naar het grote monument, de grote rode rots, Uluru oftewel Ayers Rock.

De weg brengt ons voorbij Kalgoorlie, een stad van goudzoekers. In de streek zit er veel goud verborgen en dat hebben we geweten. De ene mijn na de andere komen we tegen met als hoogtepunt de grote open mijn op nog geen steenworp van de stad. In Kalgoorlie noemen ze hem de ‘Superpit’ en dit mag je wel letterlijk nemen, aangezien ze schatten dat hij 3,8km lang op 1,35km breed en 500 meter diep zal worden. We brengen een bezoek aan de lookout en zien de grote vrachtwagens af en aan rijden met hun lading. Wel indrukwekkend om eens van dichtbij te zien hoe ze tegenwoordig met de grove middelen ‘mijnen’.

In Kalgoorlie doen we nog inkopen, tanken alles nog eens goed vol en passeren langs het ‘department of Indigenous Affairs’ voor onze permits. We gaan namelijk door aboriginal land (The central reserve) passeren en hiervoor moeten we de toelating krijgen. Een paar minuutjes later hebben we 2 gratis permits op zak (1 voor West Australië en een andere voor de Northern Territory). De hulpvaardige mevrouw waarschuwt ons wel voor het stadje Docker River onderweg, omdat de sfeer daar vaak gespannen is, dus dit moeten we proberen te vermijden.

We rijden door tot in Laverton, waar we het laatste stuk asfalt van West-Australië achter ons laten om de gravelweg, ‘The Great Central Road’, op te rijden. Ons plan om hier nog even snel een brood te kopen moeten we helaas laten varen, aangezien recent de enige supermarkt de deuren gesloten heeft. Het zullen dan maar droge crackers worden onderweg. We waarschuwen onze ouders nog even via mail, om contact te nemen met de politie in Alice Springs indien ze binnen een 4tal dagen niets van ons horen, je weet maar nooit.

Oké, bandenspanning wat lager zetten, 70liter water bij de hand, auto op 4 wheel drive zetten en dan zijn we vertrokken voor de 1100 kilometer lange gravelweg. Eigenlijk is deze weg onderdeel van ‘The Outback Way’, die van Perth tot helemaal in Cairns loopt en daardoor ‘the longest shortcut in Australia’ genoemd wordt. Wij gebruiken hem maar voor een deel om de grote doorsteek naar het midden van Australië te maken. Hiervoor moeten we 2 woestijnen (de Gibson Desert en de Great Victoria Desert) door. In tegenstelling tot wat de meesten verstaan onder een woestijn, zijn dit geen grote weidse zandvlaktes, maar eerder grote vlaktes waar er bomen, struikgewas en wilde bloemen op groeien. Het enige woestijnwaardige dat we tegenkomen, zijn de wilde kamelen die nu en dan de weg oversteken.

De eerste 100 kilometer belooft echter niet veel goeds, want we komen zeker 8 autowrakken langs de weg tegen (slik). De weg ligt er gelukkig zeer goed bij en we troosten ons met de gedachte dat deze met 10.000 auto’s per jaar één van de drukkere outback-wegen is van Australië. Het is plezant rijden en vaak kunnen we 90 km/u halen zodat we de kilometers snel zien passeren. Op een 300tal kilometer wordt de weg voor een kleine kilometer terug een asfaltweg. Hier ‘in the middle of nowhere’ aangelegd als noodlandingsbaan voor de Royal Flying Doctors, jaja ze bestaan nog 😉

Halverwege de weg, in het ‘stadje’ Warburton, tanken we de auto vol, deze keer niet met unleaded petrol (de super 91 van bij ons), maar met OPAL. Door de hoge werkloosheid en de verveling waren veel aboriginals in deze streek verslaafd geraakt aan het opsnuiven van benzine om high te worden. De overheid kwam hiertegen in actie en heeft zo OPAL geïntroduceerd in 2007. Dit is een reukloos petrolium-derivaat, met dezelfde eigenschappen als unleaded petrol, uitgevonden door BP. Sinds de introductie hiervan zijn de verslavingen gelukkig sterk gedaald, maar wij voelen ons toch niet helemaal op ons gemak met onze rode jerrycans vol snuifbaar goed, die we als reserve meehebben, boven op onze auto. We zetten dan maar een spurtje in om voor donker even voor de grens van de Northern Territory onze auto op een parking langs de kant te zetten.

De nachtrust kon hier echter heel wat beter zijn, aangezien we beginnen te hallucineren over achtervolgende snuivers en het feit dat we ook nog eens dicht bij Docker River (je weet wel, het stadje dat we moesten mijden) slapen. Om 1uur ‘s nachts worden we wakker van een wagen die de weg in het duister trotseert. De paranoia slaat helemaal toe en we halen in onze pyjama(!) de jerrycans van het dak, tanken de wagen hier snel mee vol en zetten deze dan maar bij ons binnen in de auto. High van alle benzinedampen in de auto, vallen we dan gelijk echte ‘sniffers’ terug in slaap. Uiteindelijk hebben we ons wellicht te veel laten manipuleren door alle folderkes en waarschuwingsborden over het benzinesnuiven, terwijl er eigenlijk nooit echt reden voor paniek was. Nu ja, we zijn liever op ons hoede, dan compleet onbedachtzaam.

De wekker gaat af, piek piek piek, want we willen snel vertrekken. De grens Northern Territory/Western Australia is op 5 kilometer van ons en hiermee steken we dan ook weer de uurgrens over. Dit betekent dat we 1,5 uur van onze dag gaan verliezen en maakt het totale uurverschil met België op dit moment dan 8,5u. Daar waar we op Northern Territory gebied komen, verandert de weg in een slechte zandweg met heel veel bulten en hobbels. Het lijkt wel alsof deze Staat het stadje Docker River en de mensen die hier wonen precies wil afzonderen van de wereld.

Na nog een 200-tal kilometer van de slechte weg komen we veilig en wel terug op geasfalteerde weg, joepie! Het avontuur van ‘The Great Central Road’ kunnen we achter ons laten en nu zijn we klaar voor Kata Tjuta en Uluru, maar dit is voor een volgend blogbericht…